
Na een jarenlange voorbereidingsperiode is in november 2020 eindelijk de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) aangenomen. Een van de onderdelen van de wet is de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders / commissarissen van verenigingen en stichtingen.
Na een jarenlange voorbereidingsperiode is in november 2020 eindelijk de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) aangenomen. Deze wet treedt naar verwachting op 1 januari 2021 in werking. Een van de onderdelen van de wet is de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders / commissarissen van verenigingen en stichtingen.Ben ik persoonlijk aansprakelijk? Dat zal menig bestuurder of toezichthouder van een vereniging of stichting zich af en toe afvragen. Dat is heel verstandig, zeker nu de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) is aangenomen en per 1 juli 2021 van kracht wordt. Hierin worden ook de regels voor de persoonlijke aansprakelijkheid gewijzigd. In dit artikel lees je hoe het zit met bestuurdersaansprakelijkheid bij verenigingen en stichtingen. Ook wordt aandacht besteed aan aansprakelijkheid van toezichthouders. Spoileralert: vooral bestuurders en toezichthouders van semipublieke verenigingen en stichtingen moeten dit weten.
Verenigingen en stichtingen zijn er in vele soorten en maten. Er bestaan kleine verenigingen en stichtingen met een uit vrijwilligers bestaand bestuur. Er bestaan ook hele grote verenigingen en stichtingen die over een professionele staf en een gesalarieerde dagelijkse leiding beschikken. Bij grote verenigingen en stichtingen is er niet zelden een raad van toezicht (RvT) /raad van commissarissen (RvC) ingesteld, om toezicht te houden op het bestuur, en om het bestuur te adviseren.
De laatste jaren is de roep om een grotere aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders / commissarissen steeds luider geworden. De gedachte hierachter is dat een zwaardere aansprakelijkheid preventief werkt, omdat het bestuurders en toezichthouders stimuleert, om zorgvuldiger en professioneler te werken.
Na een jarenlange voorbereidingsperiode is in november 2020 eindelijk de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) aangenomen. Deze wet treedt op 1 juli 2021 in werking. Een van de onderdelen van de wet is de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders / commissarissen van verenigingen en stichtingen. De regels hiervoor worden grotendeels gelijk getrokken met de reeds bestaande regels voor NV’s en BV’s.
De aanstaande inwerkingtreding van deze nieuwe wet is een goede reden om stil te staan bij de aansprakelijkheidsrisico’s van bestuurders en toezichthouders / commissarissen van verenigingen en stichtingen.
Hoewel het besturen van een vereniging of stichting vaak vrijwilligswerk is, is het nooit vrijblijvend. Iedere bestuurder, betaald of onbetaald, wordt namelijk geacht deze taak serieus te nemen. De wet eist -ook nu al- dat bestuurders hun taak behoorlijk vervullen. Gebeurt dat niet dan kan dat leiden tot hun persoonlijke aansprakelijkheid. Ook toezichthouders (commissarissen) die hun toezichthoudende taak niet naar behoren uitvoeren, lopen het risico van persoonlijke aansprakelijkheid.
Er wordt een bepaling toegevoegd waarin staat dat bestuurders en commissarissen zich moeten richten bij de vervulling van hun taak naar het belang van de rechtspersoon.
Voor alle rechtspersonen wordt een tegenstijdig belangregeling opgenomen, op grond waarvan een bestuurder of commissaris/toezichthouder met een tegenstijdig belang niet mag deelnemen aan beraadslaging en besluitvorming over het betreffende onderwerp.
Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders (commissarissen) kan aan de orde zijn als er (bijvoorbeeld):
Uiteraard valt ook fraude onder onbehoorlijk bestuur. Gelukkig leidt niet iedere verkeerd uitgepakte beslissing tot persoonlijke aansprakelijkheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid moet er sprake zijn van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het moet gaan om ernstig verwijtbare handelingen. Handelingen die geen enkel redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben verricht.
Goed bestuur is een collegiale verantwoordelijkheid van alle bestuurders. Bij kennelijk onbehoorlijk bestuur zijn alle bestuurders aansprakelijk. Maar een bestuurder kan hieraan ontkomen als hij/zij bewijst dat hem/haar geen ernstig verwijt gemaakt kan worden. Een bestuurder kan bijvoorbeeld wijzen op gemaakte afspraken over de onderlinge taakverdeling. Ook zal hij/zij moeten aantonen dat hij/zij gedaan heeft wat mogelijk was om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.
Bijvoorbeeld: fraude, gepleegd door twee bestuursleden, waardoor de organisatie voor een groot bedrag wordt benadeeld, kan ook voor de niet direct bij de fraude betrokken andere medebestuurder(s) tot persoonlijke aansprakelijkheid leiden. Iedere bestuurder wordt namelijk verwacht op de hoogte te zijn van de financiën.
Van onbehoorlijk bestuur is ook sprake wanneer gehandeld wordt in strijd met wettelijke en/of statutaire bepalingen die de vereniging of stichting beschermen. Denk hierbij aan bepalingen die voorschrijven welke beslissingen niet door het bestuur maar door de raad van toezicht (RvT) / raad van commissarissen (RvC) moeten worden genomen dan wel goedgekeurd. Ook de verplichting om de RvT / RvC tijdig de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens te verschaffen, behoort hiertoe.
Drijft een vereniging of stichting een onderneming, dan is zij onderworpen aan vennootschapsbelasting, en is er sprake van een commerciële vereniging of stichting. Wordt zo’n vereniging of stichting failliet verklaard, dan kunnen bestuurders soms gemakkelijker aansprakelijk gesteld worden. Dat is het geval wanneer de boekhouding niet op orde of is de jaarrekening niet (tijdig) bij het handelsregister is gedeponeerd. De wet bepaalt dat dan sowieso vaststaat dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Bovendien wordt dan vermoed dat het onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement en moet de bestuurder maar proberen te bewijzen dat het faillissement een andere oorzaak had. Deze zwaardere aansprakelijkheid, die overigens nu al bestaat, is gelijk aan die voor bestuurders van NV’s en BV’s.
Met de WBTR krijgen ook semipublieke verenigingen en stichtingen te maken met deze strengere aansprakelijkheidsregels. De zwaardere aansprakelijkheidsregels die nu al gelden voor NV’s en BV’s en voor commerciële verenigingen en stichtingen gaan dan ook gelden voor verenigingen en stichtingen die wettelijk verplicht zijn om een financiële verantwoording op te maken die gelijk(waardig) is aan de jaarrekeningen die NV’s en BV’s moeten maken. Dat zijn – kort gezegd – de semipublieke verenigingen en stichtingen. Denk aan woningcorporaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en pensioenfondsen.
Voor bestuurders en toezichthouders van een gewone vereniging of stichting, zoals een sport- of gezelligheidsvereniging of een goede doelen-stichting, leidt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen niet tot een wezenlijke verzwaring van hun aansprakelijkheid.
Ben je bestuurder of toezichthouder van een vereniging of stichting? Verricht je werk dan met de nodige zorg en aandacht. En let er op dat ook je medebestuurders dat doen. In het algemeen hoef je dan niet bang te zijn voor persoonlijke aansprakelijkheid. Uiteraard blijft het verstandig om te overwegen een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.
De nieuwe wet brengt voor de meeste verenigingen en stichtingen geen wezenlijke verzwaring van de aansprakelijkheid met zich mee. De meest in het oog springende wijziging is dat semipublieke verenigingen en stichtingen onder dezelfde regels gaan vallen die nu al gelden voor commerciële verenigingen en stichtingen en voor NV’s en BV’s. Bestuurders en toezichthouders van semipublieke verenigingen en stichtingen moeten nog meer dan nu op de financiën letten.
In het voorgaande heb ik op hoofdlijnen geschetst hoe het zit met de bestuurdersaansprakelijkheid bij verenigingen en stichtingen. Wil je advies over een concrete situatie, neem dan contact op.
10 december 2020 - bijgewerkt 22 december 2020, Rik Harmsen
Lees ook: